Leerachterstanden: de verwarring

Leerachterstanden

Er is een nieuw strijdtoneel tussen overheid en onderwijsveld (met name het basisonderwijs). Deze strijd draait om de vraag of kinderen – na de lockdown – wel of geen leerachterstanden hebben.

Ten opzichte van het opgestelde curriculum (wat de Cito-toetsen bijvoorbeeld meten) ontwikkelen kinderen zich tijdens een lockdown anders. Let op: deze zin bevat geen waardeoordeel. ‘Anders’, omdat het ene kind thuis prima begeleiding krijgt (onze zoon beschikt over twee privé-leerkrachten in de vorm van ouders), andere kinderen aan hun lot worden overgelaten en weer andere kinderen heel veel leren, maar net even andere dingen dan taal en rekenen, zoals zelfstandig problemen oplossen, alleen kunnen zijn etc.

Normatieve bril

Minister Slob spreekt veelal over een ‘leerachterstand’. Hij bedoelt daarmee dat er leerlingen zijn die ten opzichte van het bedachte curriculum minder leren dan wanneer ze op school zouden zitten.

Je zou kunnen zeggen dat de minister door de bril van de normatief en vastgestelde SLO-bril kijkt naar leerlingen. Dat mag natuurlijk. Toch is dat een keuze, aangezien er ook andere mogelijkheden zijn. Ik neem dit de minister niet kwalijk. Het is zijn werk om dat zo te doen. Mits er daarna maar ruimte is om ook door andere brillen naar de ontwikkeling van leerlingen te kijken.

Ipsatieve bril

Zo’n andere bril is de ipsatieve bril. Daarmee kijk je naar de ontwikkeling van een leerling vanuit de ontwikkelingslijn van het kind. Veel leerkrachten vinden dit de beste en fijnste manier van kijken omdat dit, in hun ogen, het meest recht doet aan een kind. Als een kind het maximale uit zichzelf haalt en hard werkt, is dat voor een kind uitstekend en daarvoor verdient het alle lof en onze aanmoediging. Val dan alsjeblieft zo’n kind niet lastig met dat het achter loopt ten opzichte van het gemiddelde (normatief) en dat die achterstand ingehaald moet worden. Ik ben het daarmee eens.

Geen goed of fout

Naar mijn beleving worden in het gesprek over leerachterstanden de ipsatieve en de normatieve bril over elkaar gezet en wordt de discussie hierdoor onzuiver. Even de boel op scherp zetten: het basisonderwijs worstelt zelf ook al jaren met die twee brillen in de vorm van het rapport. Wat zet je op het rapport van een ‘zwakke’, potentiële VMBO-leerling die stinkend zijn/haar best doet. Vaak slagen we er niet in om dat kraakhelder naar ouders/verzorgers over te brengen. Als ouders dan stampei maken over het schooladvies in groep 7 en 8, ligt dat soms voor een deel aan onszelf. Wij wisten in die jaren daarvoor niet duidelijk te maken dat het kind ten opzichte van zichzelf waanzinnig goed presteert (ipsatief) en tegelijk lager dan het landelijk gemiddelde (normatief) en daarom naar het VMBO gaat.

Ik ben voor het gebruik van ipsatieve normen. Heel erg voor. Want dat doet inderdaad een kind recht. Het geeft alle ruimte om kinderen positief te stimuleren, zich niet bezig te houden met normen en kan een leerling zich zonder welke vorm van vergelijking dan ook ontwikkelen. Ik ben ook voor normatieve normen. Primair om naar de omgeving en het kind te duiden waar het kind zich ten opzichte van de gemiddelde leerling bevindt. We moeten ons als maatschappij wel inspannen om hier ook een beetje normaal over te doen. In dat laatste zit volgens mij het grootste probleem. Laat me dat uitleggen: Vanuit mijn vak als assessor meet ik karaktereigenschappen met persoonlijkheidstesten. Soms scoort iemand op een bepaalde schaal hoger of lager dan de gemiddelde werkende HBO’er. Zo test ik bijvoorbeeld de behoefte om je gevoelens te uiten. Een hoge score is geen probleem en een lage score ook niet. Want er is geen goed of fout. Wel is het handig om te weten hoe die behoefte bij jou is, zodat je een werkomgeving kunt zoeken die bij je past. Als je een sterke neiging hebt om het woord te nemen en jouw gevoelens uitbundig wilt uiten, is een beroep als psycholoog wat minder handig. Zo is het ook met normatieve resultaten. Het is fijn om te weten hoe je scoort ten opzichte van het gemiddelde, zodat je een werk- of schoolomgeving kunt zoeken die bij jou past. Er is geen goed of fout of beter of minder. Hoe een kind is, is precies goed, maar er zijn wel verschillen tussen leerlingen.

Conclusie

De minister, de bestuurder, de kwaliteitsmedewerker, de cito-toetsontwikkelaar en de leerkracht hebben volgens mij hetzelfde doel voor ogen: zo goed mogelijk onderwijs voor elk kind. Maar het door elkaar gooien van termen en roeptoeteren op sociale media laat soms hele rare tegenstellingen zien die er niet zijn. Laten we proberen het gesprek wat zuiverder te voeren.

Tenslotte ben ik heel benieuwd wat we gaan doen met al die leerlingen die uit de lockdown komen met een normatieve leervoorsprong. Daar heb ik nog vrijwel niemand over gehoord. Dat vind ik wel een punt van aandacht.

Arjo de Groot is eigenaar van Onderwijs Interim Desk B.V. Meer blogs en artikelen zijn hier te vinden.